De legende van Zwarte Kaat
Het verhaal van Zwarte Kaat, een streeklegende uit de Kempen.
400 jaar geleden, op Driekoningenavond 1596, zaten in een klein armoedig huisje Bruno, een grote sterke kerel met vuurrood haar en zijn vrouw Zwarte Kaat, een vrouw met lang zwart haar, dunne lippen en een grote haviksneus. Ze waren leiders van een roversbende die de Brabantse Kempen vaak onveilig maakte. Hun roversnest werd Hellenend genoemd.
Opeens werd er op de deur geklopt. Drie lange en drie korte tikken, dat betekende goed volk. Daar stapte een ander bendelid genaamd Terus binnen. Hij ging bij het haardvuur zitten en vertelde dat op de Hoeve Ten Vorsel een baby geboren was. De heer Ten Vorsel had al zijn knechten eropuit gestuurd om het blijde nieuws te gaan vertellen, dus de hoeve was nu zo goed als onbeschermd. Dit was het moment om de Hoeve te overvallen.
De hoeve lag ten zuiden van Bladel midden in de bossen. Hier woonden Dirk ten Vorsel, zijn vrouw Elizabeth en hun zevenjarig zoontje Floris. De Hoeve was nu in diepe rust en zo goed als verlaten.
Bruno trommelde nog 2 leden van de bende op. Het waren de één meter hoge dwergen Quintje de Bult en Bortje met de scheve nek. Ze maakten hun gezichten zwart met een verbrande kurk en gingen op pad. Zwarte Kaat wilde het kind meenemen want ze dacht dat een kind geboren in de Driekoningennacht een wonderkind zou zijn. Dat moest wel geluk brengen. De andere bendeleden wilden geld en sieraden.
Ze stormden de Hoeve binnen en gristen van alles mee. Toen Dirk zijn gezin wilde beschermen kreeg hij een slag met de beruchte knuppel van Bruno en Elizabeth moest tot haar ontsteltenis aanzien dat haar pasgeboren baby uit de wieg werd gehaald en meegenomen. De bende vluchtte in de richting van Postel.
Zwarte Kaat hield het kind stevig tegen zich aan. Ze gingen op weg naar de Abdij van Postel want als dit kind zijn geheimzinnige krachten wilde behouden, dan moest het snel gedoopt worden.
Na veel gebonk deed Pater Bernardus open. Deze werd gedwongen het kind te dopen. Het jongetje kreeg de naam Thomas. Het viel de pater op dat het kindje een gouden medaillon droeg en hij vroeg de helft van het medaillon als aandenken. Bruno, die allang blij was dat de pater had meegewerkt, brak zonder pardon het medaillon doormidden en gaf de helft aan de pater.
Intussen waren de knechten van Ten Vorsel een zoekactie begonnen maar moesten moedeloos terugkeren, want ze hadden geen spoor van de bende gevonden. Dirk had door de slag met de knuppel een flinke hoofdwond opgelopen en veel bloed verloren. Vastgebonden hadden zijn vrouw Elizabeth en Floris moeten toezien hoe de bende Dirk voor dood hadden achtergelaten. Floris zat zo vol haat dat hij zich plechtig had voorgenomen dit alles op een goede dag te wreken.
De pater kreeg al gauw daarna door welk kind hij had gedoopt, maar kon dit niet meer terugdraaien. De bende viel na de overval uit elkaar. Quintje en Botje gingen met hun deel van de buit feestvieren in Antwerpen. Bruno, Kaat en Terus trokken al plunderend naar Duitsland waar ze ook berucht werden.
In de jaren na de overval bleef het ongeluk de familie Ten Vorsel achtervolgen: een felle brand legde een groot deel van de stallen in as, de oogst mislukte jaren achterelkaar en de Hoeve verarmde. Floris ging op zijn 18e varen op zee om zo aan de kost te komen. Zijn ouders gingen in een klein arbeidershuisje wonen omdat ze de Hoeve niet meer konden onderhouden.
Thomas groeide voorspoedig op en na een aantal jaren keerde de bende terug naar Bladel. Ze wilden Dirk ten Vorsel uit de weg ruimen. Ze dachten dat hij de slag op zijn kop niet overleefd had, maar dat was wel het geval. Kaat bedacht een duivels plan; ze ging namelijk rondbazuinen dat Dirk zijn vrouw mishandelde en opsloot (zijn zoon Floris zou hij het huis uitgejaagd hebben). Ze eiste een straf: hij moest “in de ploeg”.
Uiteindelijk gingen de dorpelingen hierop in en Dirk ten Vorsel werd in de ploeg gezet. Hij trok hem voort door zweepsagen en stokslagen gedwongen. Na een tijdje zakte hij in elkaar van vermoeidheid. Kaat sprong op hem toe en speelde overtuigend een gemeen spel. Ze riep dat de dorpelingen Dirk vermoord hadden. Het volk vluchtte in paniek. Niemand zag dat Kaat en haar bende achterbleven om Dirk te doden. Bruno gaf hem een genadeslag met zijn knuppel en Terus stootte zijn mes in de borst van de arme Dirk.
Thomas had zich de hele avond een beetje verdekt opgesteld en alles gezien!
Hij wist waar Bruno en z’n maatjes toe in staat waren, maar hij had het nog nooit van zo dichtbij meegemaakt. Hij ging naar het lijk toe, pakte het mes en staarde peinzend voor zich uit. Hij voelde zich verdrietig en verraden.
Zo werd hij door de veldwachter en zijn helpers gevonden en natuurlijk voor de dader aangezien. Hij werd opgesloten in de kerker onder het raadhuis.
In Hellenend hoorde Kaat wat er gebeurd was met Thomas. Ze wilde hem bevrijden, want anders zou hij de bende natuurlijk verraden!. Zo gezegd, zo gedaan; Thomas werd bevrijd maar wilde niets meer met Kaat en haar trawanten te maken hebben. Kaat besloot uit angst hem te vermoorden. Hij werd door Terus in de borst geschoten en viel neer, de bende vluchtte.
Na een uur kwam Thomas bij en strompelde naar de kerk. Daar werd hij hevig bloedend gevonden. Hij werd geopereerd en verzorgd en knapte gelukkig weer wat op. Om verder te herstellen werd hij naar de Abdij van Postel gebracht…
Intussen waren de 2 dwergen teruggekeerd naar Hellenend. Terus had een duivels plan voor een laatste grote slag. Ze zouden de Abdij overvallen!
Het was traditie dat de paters van Postel twee keer per jaar 2 volle karren proviand aan de armen gaven. Kaat en Bruno wilden deze karren onderscheppen en leegroven. De karren zouden dan leeg in het dorp aankomen en de bevolking zou woedend naar de Abdij trekken. Van de verwarring die dan zou ontstaan zou de bende dan gebruikmaken om de Abdij binnen te gaan. Bruno wist in een van de torenkamers nog een kist met geld te staan.
Alles leek volgens plan te gaan, alleen had een eenzame ruiter de overval gezien en deze was snel naar de Abdij gereden om de paters te waarschuwen. Hij bleek nog tien helpers te hebben. Deze reden met hem mee nadat ze in het dorp hadden vernomen dat het volk (opgehitst door Kaat en haar maatjes) op weg ging naar Postel.
De vreemdeling werd argwanend ontvangen in de Abdij, maar al gauw bleek dat deze groep mannen het beste met de paters voorhad.
De vreemdeling stelde zich voor: Floris Ten Vorsel.
De abt, Vader Colebrant, was verbaasd. Floris was toch immers op zee? En Thomas schrok bij het horen van die naam.
Floris vertelde dat hij ontslag had genomen en was teruggekeerd naar de Kempen. Onderweg was hij Quintje en Bortje, de twee dwergen, tegengekomen en had ze direct herkend. Hij bleef ze volgen om later eventueel wraak te kunnen nemen!
Iedereen was nog maar net van z’n verbazing bekomen of ze hoorden de menigte joelende mensen aankomen. De poort werd afgesloten, maar toch slaagden ze erin binnen te dringen. Een hevige strijd ontstond en de bende klom naar de torenkamer terwijl het volk op de binnenplaats vocht. In de torenkamer was het stikdonker, maar toen de vijf bendeleden binnenkwamen staken de tien helpers van Floris tien toortsen aan. De bende schrok en er ontstond een wild gevecht. Floris werd door Terus in de schouder gestoken en viel. Toen Terus weer wilde toesteken ging de deur open en kwam Thomas binnen. Kaat krijste het uit van verbijstering. Thomas tilde Floris op en ging naar beneden, legde hem over zijn paard en vluchtte.
De bende vocht en raakte zo gewond dat ze niet meer konden vluchten, behalve Zwarte Kaat.
De volgende ochtend kwam een inmiddels gewaarschuwd garnizoen soldaten naar de Abdij. Ze arresteerden de vier bendeleden en de abt begon de leeggeplunderde Abdij weer op orde te brengen.
Bruno, Terus, Quintje en Bortje werden voor al hun misdaden ter dood veroordeeld en de volgende ochtend opgehangen. Van Zwarte Kaat was op dat moment geen spoor te bekennen. Op Hellenend was zij in ieder geval niet!
Thomas had Floris naar de Hoeve Ten Vorsel gebracht waar zijn wonden konden genezen. Elizabeth was dolblij haar zoon Floris weer terug te hebben en was Thomas erg dankbaar. Hij mocht op de Hoeve blijven zo lang hij maar wilden. Van het geld dat Floris op zee verdiend had werd de grote Hoeve weer opgeknapt.
Thomas leerde op de Hoeve van pater Bernardus (die hem vroeger gedoopt had) lezen en schrijven. Hij zag dat de pater met een medaillon zat te spelen en kreeg het verhaal van de beruchte Driekoningennacht te horen.
Hij griezelde van overvallen omdat zijn “ouders” Kaat en Bruno ook overvallers waren en hij schaamde zich voor hen. Hij had nog nooit iemand verteld dat zij zijn ouders waren. Thomas was bang dat als hij dat deed hij dan niet meer op de Hoeve zou ogen blijven.
Op een dag liepen Thomas, pater Bernardus, Floris en Elizabeth door de prachtig opgeknapte tuin. Op een grasveld gingen ze uitgebreid picknicken. Toen Thomas daar zat werd het hem allemaal teveel. Hij barstte in snikken uit en vertelde alles; hij verdiende het niet om daar te zijn! Hierna bleef het even doodstil, iedereen was geschokt.
Plotseling klonk er luid gekrijs en sprong er een oud, vies en lelijk wijf in een zwarte mantel uit de bosjes: Zwarte Kaat! Ze schreeuwde dat Thomas helemaal niet haar zoon was en dat ze hem als baby ontvoerd had uit de Hoeve. Ze gooide de andere helft van het medaillon tussen het groepje als bewijs dat ze niet loog! Ze gilde dat Thomas de bende geluk had moeten brengen, maar in plaats daarvan was er alleen maar kommer en kwel geweest. Ze sprong naar voren en trok een mes om Thomas aan te vallen. Floris greep in en dook op Kaat af zodat het mes viel en Kaat in de greppel belandde. Ze krabbelde overeind en vluchtte de bossen in.
Op de Hoeve was het die avond groot feest omdat de doodgewaande Thomas terug was. Hij zou voortaan Dirk heten, naar zijn vader genoemd.
Kaat werd de volgende dag na een lange zoektocht gevonden en gevangengenomen. Voor alles wat ze de mensen had aangedaan werd ze ter dood veroordeeld en de volgende ochtend al werd ze op het schavot krijsend onthoofd. Omdat haar lichaam niet in gewijde grond, in het dorp, begraven mocht worden, werd ze een eind de hei opgesleept en daar begraven. Omdat er op haar graf ook geen kruis mocht komen is er ter herkenning een heester op geplant. Omdat deze heester nooit normaal heeft kunnen groeien is deze nu uitgegroeid tot een boom die iedereen op Ten Vorsel en in de wijde omgeving nog steeds kent als de Heksenboom.
|